Doorgaan naar hoofdcontent

Om te groeien in de kunst van het vieren (3)

In een artikelenreeks in Pastoralia richt aartsbisschop Léonard de aandacht op een aantal misvormingen in de liturgie, die in ons land redelijk wijd verspreid zijn. Hiermee geeft hij ook gevolg aan het document "Redemptionis Sacramentum" van de Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten uit 2004. Hierin worden een aantal liturgische zaken duidelijk gesteld. De liturgie is immers niet iets wat we naar believen kunnen manipuleren. Het is een rijke schat die ons uit de traditie van de Kerk werd overgeleverd en die behoedzaam moet worden bewaard en verder ontwikkeld - in continuïteit met het verleden. De volledige tekst van "Redemptionis Sacramentum" vindt u hier.
De onderstaande tekst is het vierde deel van de reeks in Pastoralia. (deel 1 verscheen niet op deze weblog). Het voorgaande gedeelte vindt u hier.

 
Ik breng graag in herinnering dat de vijf artikels over ‘ de kunst van bet vieren' gekaderd zijn binnen het pastoraal werkjaar dat gewijd is aan de initiatiesacramenten. Na in een eerste bijdrage het algemeen belang van deze reflecties en de opbouwende geest waarin ik ze met u wil delen, te hebben benadrukt, heb ik achtereenvolgens de opening van de misviering en de liturgie van het Woord behandeld, en vervolgens ook enkele aandachtspunten met betrekking tot de eucharistische dienst aangestipt. In dit vierde luik zou ik het, nog steeds vanuit dezelfde opbouwende ingesteldheid, willen hebben over de communieritus.


DE COMMUNIE

Het Onzevader

Na het eucharistisch Hooggebed ko­men we aan de communieritus. Die begint met het samen bidden van het Onzevader. Men dient erover te waken dat de tekst ervan wordt gerespecteerd, vermits het een gemeenschappelijke schat van de gehele Kerk betreft, ook al kan men betreuren dat de voorlaat­ste bede in de huidige vertaling `leid ons niet in bekoring' luidt, in plaats van `laat ons niet bezwijken aan de ver­zoeking', hetgeen menig gelovige die nadenkt over wat hij op dat ogenblik uitspreekt, tegen de borst stoot. Maar het verbeteren van deze vertaling is een beslissing die hogere instanties toe­komt. Dit gezegd zijnde, zal men na het Onzevader - of het nu gezongen of gesproken wordt - niet dadelijk ver­volgen met de gebedstekst `Want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid...'. Ook gezongen versies die zulks vanzelf suggereren dienen vermeden te worden. Na het Gebed des Heren en voor de bedoelde gebeds­formule hoort het zeer mooie, zoge­naamde ‘embolismegebed' (`ontwik­kelingsgebed') thuis, waarin de pries­ter de laatste bede van het Onzevader `ontwikkelt': `Verlos ons, Heer, van alle kwaad. Geef vrede in onze dagen...'


De vredeskus

De communieritus wordt onmiddel­lijk voorafgegaan door de vredeskus en het breken van het eucharistisch brood. De vredeskus is een liturgisch gebaar waarin de gemeenschap, ja zelfs de verzoening van de verzamelde gelo­vigen tot uitdrukking komt. Het gaat hier evenwel niet om een ongebreidelde zoensessie ... In het beste geval zou de vredeskus moeten kunnen starten van bij de celebranten aan het altaar, en van daar uitgedragen worden naar de gelovigen die uitgenodigd worden deze door te geven aan hun buren. Het is niet noodzakelijk dat de priester zelf naar de kerkgangers stapt en de hele gemeenschap doorloopt. Het is nog minder vereist dat het aantal vre­deskussen recht evenredig is met het aantal assistenten ... Er moet een goed evenwicht gevonden worden tussen stijfheid en al te grote uitbundigheid (cf. § 72). Bij gelegenheid van de recen­te herziening van het Romeins Missaal stelden vele bisschoppen voor om de vredeskus voortaan bij het begin van het offertorium te plaatsen, om aldus de afleiding en het geroezemoes, dat de vredeskus net voor de communie vaak uitlokt, te voorkomen. Dit ver­standige voorstel is nog niet aanvaard. Misschien kan dat wel eens gebeuren ... Geduld!


De breking van het brood

De breking van het brood is een veel­zeggende ritus die vraagt om met grote zorg beleefd te worden. Hierin komt tot uitdrukking dat, hoe talrijk wij ook zijn, wij allen deelhebben aan hetzelfde brood dat het Lichaam van Christus is. Vandaar ook het belang over een grote hostie te beschikken die men kan ver­delen in meerdere stukken. Het weze herhaald dat de broodbreking niet plaatsvindt tijdens de consecratie (cf. § 55). Het is niet omdat men zegt: `Hij heeft het brood in zijn handen geno­men, de zegen uitgesproken, het brood gebroken...' dat men ook op dat mo­ment het brood een eerste keer moet breken. De eucharistieviering is geen uitbeelding van het Laatste Avond­maal. Evenzo is het een `vals goed idee' om de gelovigen op Witte Donderdag aan een grote tafel te laten plaatsne­men. De viering is geen overdruk van Jezus' laatste maaltijd. Die was overi­gens allesbehalve een gezellige pick­nick. Het ging om een rituele maaltijd waarbij de genodigden naar de klas­sieke gewoonte aanlagen op bankjes, zonder iemand tegenover zich. Dit te willen nabootsen heeft geen enkele li­turgische betekenis.


De communie

De priester die voorgaat en de overige concelebranten nuttigen als eersten het Lichaam van Christus en het Hei­lig Bloed (cf. § 97). Sommigen zijn wel eens van oordeel dat dit een gebrek aan hoffelijkheid is jegens de gelovigen ... Maar de communieritus heeft niets te maken met onze tafeletiquette! Wan­neer de celebranten als eersten com­municeren, is dat om reden van hun priesterlijke bediening als voorganger. Er is dus geen reden om andersom te werk te gaan.

Wat de communie van de gelovigen betreft, zijn het de gewijde bedienaren - bisschoppen, priesters en diakens - die er de gewone bedienaar van zijn (cf. § 88). Men dient enkel een beroep te doen op buitengewone bedienaren (godgewijden of leken) als daar werkelijk nood toe is wegens het grote aantal gelovigen en het kleine aantal gewijde bedienaren. De buitengewone bedie­naren zijn dat niet zomaar; ze moeten daartoe opgeleid en aangesteld zijn. Op sommige plaatsen blijven de ge­wijde bedienaren tijdens de commu­nie op hun stoel zitten, terwijl leken de heilige communie uitreiken. Het is van belang om deze totaal misplaatste ma­nier van doen, daar waar ze in zwang is, recht te zetten (cf. §§ 157-158).

Een nog ernstigere mistoestand bestaat erin de heilige communie helemaal niet uit te reiken, maar onder de gelovigen een pateen of mandje te laten rondgaan waaruit iedereen zichzelf bedient (cf. § 94). Hiermee doet men grote afbreuk aan de betekenis van het gewijde ambt, waardoor Jezus het brood van leven geeft aan de apostelen opdat zij het zou­den verdelen onder de menigte (zie het relaas van de broodvermenigvuldiging in de evangeliën).

Er dient nog veel vooruitgang geboekt te worden om de communie van de ge­lovigen in waardigheid en schoonheid te laten verlopen. Nochtans merk ik doorheen de jaren enige verbetering. Men moet er in de eerste plaats over waken dat de rechtmatige vrijheid van de gelovigen wordt gerespecteerd. Men dient te aanvaarden dat zij staande of geknield communiceren, volgens hun keuze in de hand of op de tong (cf. §§ 90-92). Als de gelovigen de communie ontvangen in de hand, zal men af en toe de juiste manier van doen in her­innering brengen. De handen worden waardig op elkaar gelegd. Men zal er sterk maar tegelijk vriendelijk op aan­dringen dat de communie ter plaatse wordt genuttigd, waarbij men even halt houdt, en dus niet terwijl men zich omdraait of zelfs al onderweg is naar zijn plaats (cf. § 92). Men dient er nog scherper op toe te zien dat de communieganger de hostie niet meeneemt naar zijn plaats, wat soms leidt tot ern­stig misbruik (cf. § 105).

Indien iemand een hostie vraagt om mee te nemen, moet men ervoor zor­gen dat, zo die persoon onbekend is of niet aangesteld is voor deze bediening, het wel degelijk diens bedoeling is de communie dadelijk na de mis naar een zieke te brengen en de hostie niet bij zich te bewaren. We kunnen niet aan­vaarden dat men de communie in een stukje papier of een zakdoek wikkelt. Er moet gebruik gemaakt worden van een pyxis of een gelijkaardige recipient die enige waardigheid uitstraalt. Voor wat meer uitleg kan men op de betrok­kene toestappen bij het buitengaan na de viering.

In dit verband zou ik heel graag heb­ben dat men, zoals ik dat heb gezien in bepaalde landen, voor het hele bis­dom een soort van kleine ‘badge' zou invoeren die het mogelijk maakt de personen die gelast zijn met het aan huis brengen van de communie, te herkennen. Dit zou de celebranten die deze personen niet kennen (een gele­genheidsvoorganger of de pastoor van een parochie waar men zich toevallig bevindt), toelaten te zien dat het wer­kelijk gaat om een bedienaar van de ziekencommunie en niet om iemand die voor andere doeleinden op zoek gaat naar hosties.

De communie onder twee gedaanten wordt, ondanks haar grote waarde, zelden aanbevolen voor grotere gemeenschappen (cf. §§100-102). Het is beter dit voor te behouden voor re­latief kleine groepen. De beste manier van handelen bestaat erin dat ieder drinkt van de beker of bekers die daar­toe zijn voorzien. Hierbij dient men te vermijden dat men het Heilig Bloed van de ene beker in de andere overgiet (cf. § 105). De communie door indo­ping - waarbij de gelovigen zelf de hos­tie in het Heilig Bloed drenken - zou, indien men dit werkelijk aangewezen vindt, eveneens moeten voorbehouden worden aan kleinere, goedgevormde groepen. In grotere gemeenschappen stel ik met pijn in het hart vast dat dit vaak aanleiding geeft tot ernstig ge­brek aan eerbied. Men stelt het gebaar veelal zo snel en zo onzorgvuldig dat er druppels Heilig Bloed op de vloer worden gemorst en vervolgens - let­terlijk! - met voeten worden getreden. Het is beter dat de priester zelf de be­ker vasthoudt, een hostie neemt uit de pateen die gedragen wordt door een gewone of buitengewone bedienaar, en, na de hostie respectvol in het Heilig Bloed te hebben gedrenkt, deze op de tong legt van de communicant (cf. § §103-104). Wanneer dit met de nodige zorg gebeurt, is dit een zeer mooi ge­baar. Sommigen zien hier met een ze­kere angst een terugkeer naar de oude manier van communiceren in. In feite is dit vooral een handelswijze in volle eerbied voor de Heer. Bovendien kan dit gebaar beleefd worden in solidari­teit met onze broeders, katholieken of orthodoxen, uit het Oosten, die altijd op deze manier communiceren, en met allen die, ook in het Westen, in meer­derheid op die wijze het Lichaam van Christus ontvangen. Een mooi oecu­menisch en intercultureel gebaar...

Bij sommige gelegenheidsvieringen (uitvaarten, huwelijken en andere) is het soms raadzaam met de nodige fijn­gevoeligheid aan te stippen dat nooit iemand zich hoeft gedwongen te voe­len om te communiceren, en dat de communie geen fatsoensritus is waar­aan iedereen uit wellevendheid moet deelnemen, zoals men mee inschuift tijdens de offergang bij begrafenissen.

In enkele zeldzame parochies was ik getuige van een bizar ritueel. In plaats van de kleine kinderen, die de commu­nieleeftijd nog niet hebben bereikt, ze­genend een kruisje te geven, bood een acoliet hen, een beetje evenwaardig als het Lichaam van Christus, een koekje of een snoepje aan. Dit leidt uiteraard tot een zeer betreurenswaardige ver­warring in de hoofdjes van de aller­kleinsten (cf. § 9G).

Tot slot, men moet ervoor zorgen dat de gelovige gemeenschap na de com­munie voldoende stiltetijd krijgt om zich te bezinnen over de ontvangen gave. Het is dus niet aangewezen om dadelijk over te gaan tot de mededelin­gen, die beter gebeuren tussen het slot­gebed en de zegen.

In een volgende bijdrage zal ik deze re­flecties over ‘de kunst van her vieren' afronden met enkele eerder algemene overwegingen die er op gericht zijn de eucharistie op een meer hartelijke en feestelijke manier te vieren.

+ ANDRE-JOZEF LEONARD,

aartsbisschop van Mechelen-Brussel

Reacties

Populaire posts van deze blog

Zondag 25 februari: Tridentijnse Mis in Brugge

Zijn doopsels en huwelijken van Rent a Priest geldig?

Zondag 28 januari: Tridentijnse Mis in Brugge